Translate

zaterdag 2 augustus 2014

Evgeny Morozov laat wanhoop van de mens zien in Om de wereld te redden, klik hier



BOEK
Evgeny Morozov  Om de wereld te redden, klik hier. Uitgeverij De Wereld, Tilburg 2014


De mens die zijn lijden, zijn eenzaamheid en zijn lichamelijke gebreken maar niet onder ogen durft te zien. Die bovendien niets begrijpt van de werking van politiek en democratie. En dan wanhopig naar internet grijpt als oplossing voor al zijn problemen. De internet-industrie, Google en Facebook voorop, springt daar gretig op in en belooft de mens het paradijs op aarde. Met een permanente verbondenheid met anderen, een voortdurende meting van zijn fysieke gezondheid en met een unieke authenticiteit. Morozov heeft een fascinerend en uiterst waardevol boek geschreven met hier en daar wat reactionaire, ongerichte en eenkennige trekken.


Morozov, een dertigjarige Wit-Russische hoogleraar, stelt zich met dit boek niets minder dan een heuse bevrijding ten doel. Een bevrijding van een aantal beklemmende opvattingen van ongrijpbare en onzichtbare technologiefreaks, -magnaten en -nerds: de internetcentristen. Een groep die ons wil doen geloven dat internet een van nature gegeven grootheid is met een eigen wil en eigen wetten. Op die tegenstander richt Morozov zijn pijlen. Waarom? In essentie heeft hij drie bezwaren.







Stop het stoppen met denken

Zijn belangrijkste bezwaar is dat de internetcentristen een rem zetten op het maatschappelijk vermogen om kritisch te denken. Dat doen zij door technologische oplossingen als onvermijdelijk te presenteren. En daar heeft Morozov duidelijk een broertje dood aan. Als een rode draad door zijn boek loopt -hoewel hij die filosoof niet noemt- een bijna Popperiaanse noodzaak om voortdurend kritiek te kunnen leveren en om morele vragen te definiëren bij zaken die vanzelfsprekend lijken.

Dit bezwaar deed mij denken aan de woorden van Faublas, een hoofdpersoon uit een roman van Louvet de Couvray uit de achttiende eeuw.

"Het kleinste sprankje gedachte lijkt hier al op een vergrijp, zozeer is men gewend aan versleten woorden. Wee degene die iets origineels zegt." 
 
Morozov is verder van mening dat de technologie-adepten doel en middel verwarren. Dat klinkt onschuldiger dan het voor hem is. Hij constateert dat samenlevingen zich te vaak laten sturen door de kracht van instrumenten en zich te weinig de vraag stellen: willen wij dit wel? Niet alles wat technologisch kan, moet ook. Soms is goed ook goed genoeg. Inherent hieraan is efficiëntie van instrumenten voor hem dan ook maar van beperkte waarde.

Zijn derde bezwaar is dat de internetcentristen niets van het werkelijke leven en evenmin van politiek en democratie begrijpen. We leiden geen elegante levens, zo stelt Morozov, en met dat gegeven kunnen we maar moeilijk omgaan. Imperfectie, wanorde, vergissingen, zondigen, ze horen allemaal bij het leven. En sterker: het is goed dat ze er zijn. Ondeugden zijn vermomde zegeningen voor Morozov. Bedrijven als Facebook en Google gaan die ondeugden juist te lijf en houden de mens voor dat hij via hun platforms wel degelijk een ideale toestand kan bereiken. In de politiek en de democratie is het niet anders. Daar regeren ondeugden als inefficiëntie, geslotenheid in plaats van openheid, conflict, leugenachtigheid en schijn. Allemaal niets mis mee volgens de auteur. Integendeel, deze ondeugden zijn hard nodig om compromissen mogelijk te maken.


Duiding

Morozov verbindt in dit boek drie sferen. Allereerst de wereld van de miljarden gebruikers van Facebook, YouTube en Google. Inmiddels een wereldgemeenschap die als mondiale factor niet meer is weg te denken. De tweede is die van de technologische industrie die die gemeenschap bedient en -als we Morozov mogen geloven- haar beïnvloedt zonder dat ze het zelf in de gaten heeft. En de derde sfeer is die van politiek en democratie die het lastig heeft, niet begrepen wordt en onder invloed van de technologische ontwikkelingen onder vuur ligt.

Morozov raakt aan twee fundamentele vraagstukken.

Het eerste is dat van de grenzen van de technologie in relatie tot het primaat van de politiek. De techniek dendert wel door, die stelt geen ongemakkelijke of morele vragen en zeker niet aan het begin van een veelbelovende ontwikkeling. En de politiek heeft in naam dan wel het primaat, maar  loopt amechtig achter de feiten aan. Zeker omdat het wezen van de politiek zich niet verhoudt tot snelle en makkelijke oplossingen, maar juist gelegen is in -zoals Morozov dat zo fraai verwoordt- een behoefte aan teleurstellingen.

Het tweede vraagstuk gaat over de publieke verantwoordelijkheid van deze commerciële bedrijven. Want laat dat duidelijk zijn. De industrie waar we het hier over hebben, is niet zo maar een sector die broodjes bakt. Integendeel, zij herbergt miljarden gegeven van gewone burgers zoals u en ik. En daarmee zijn publieke belangen aan de orde! Morozov geeft daarvan een aantal huiveringwekkende voorbeelden. Zo laat hij zien dat burgers die niet over een mobiele telefoon of een Facebook-account beschikken, door media en wetshandhavers nu al als potentiële terroristen of drugsdealers kunnen worden gezien. Ook wijst hij op het scenario dat verzekeringsmaatschappijen klanten die goed scoren op apps die de gezondheid meten, zullen belonen en anderen zullen straffen. Hier is dus een vraagstuk van solidariteit aan de orde.

Morozov signaleert, stelt vragen, roept op tot kritisch bewustzijn en geeft wijselijk geen antwoorden. In deze aanpak schuilt de waarde van zijn boek.
 
 





Kritiek

Mijn kritiek richt zich op drie punten.

Het eerste is dat Morozov een aantal prikkelende en tegendraadse noties presenteert. Zo brengt hij een herwaardering aan van de verticale hiërarchie ten opzichte van de horizontale netwerkstructuur. Daarmee wijkt hij af van een traditie die internationaal is ingezet door Manuel Castells en in Nederland zijn volgers heeft met bijvoorbeeld de Raad voor het Openbaar Bestuur. Van dezelfde orde is zijn ontkenning van het bestaan van een digitale revolutie. Over beide noties kan verschillend worden gedacht. Feit is in elk geval dat aanhangers van de netwerk- en revolutiedoctrine zich niet alléén in het kamp van de internetcentristen bevinden. Zo is het onderscheid tussen een agrarische, industriële en digitale revolutie alleszins gangbaar. Dat neemt niet weg dat eerst over honderd jaar met zekerheid kan worden vastgesteld of er inderdaad sprake is geweest van een digitale revolutie. Maar Morozov veegt die mogelijkheid nu al vast gemakshalve van tafel. Hij  toont zich hier toch wat eenkennig. Zonder echt overtuigende argumentatie stelt hij eigenlijk: "Beide noties zijn onjuist". 

Morozov heeft weinig waardering voor initiatieven die tot doel hebben om politiek en democratie met internet te vernieuwen. Elke poging om bijvoorbeeld tot een alternatief voor het stelsel van politieke partijen te komen, hoont hij weg. Die partijen vervullen immers een belangrijke functie in ons bestel, zo betoogt hij. Dat mag allemaal waar zijn, maar daarmee sluit Morozov de ogen voor de crisis waarin politiek en democratie zich in veel westerse landen bevinden, getuige het tanende vertrouwen in deze instituties en de lage opkomstcijfers bij verkiezingen. In die zin maakt zijn betoog dan ook een conservatieve indruk, hij had iets meer respect kunnen tonen voor allerhande lokale initiatieven.

Mijn derde kritiekpunt betreft het feit dat Morozov zijn tegenstanders te lijf gaat met een mens- en wereldbeeld dat weliswaar intellectueel fascinerend is, maar bij die tegenstanders nauwelijk weerklank zal vinden. Zijn argumenten zijn vooral bestemd voor een intellectueel en wetenschappelijk publiek. Het is niet helemaal fair om de internetcentrsten hiermee te attaqueren. Bovendien zou die aanval evengoed gericht kunnen zijn op de brede internetgemeenschap. Oók die houdt de vanzelfsprekendheden van internet in stand. Die gemeenschap zou zich in meerderheid overigens evenmin aaangesproken voelen door het mens- en wereldbeeld van Morozov. Als Morozov stelt dat leugenachtigheid en schijnheiligheid deugden van de politiek zijn, dan wordt meteen duidelijk waarom in grote delen van de westerse wereld een politieke en democratische legitimiteitscrisis heerst. Mensen begrijpen dat niet, voor een goed begrip van de essentie van politiek en democratie bestaat nog een voorname educatieve opdracht. Hetzelfde geldt voor zijn verwijzingen, waar het gaat om de vraag hoe goed te leven, naar klassieke auteurs als Proust en Nietzsche. Beiden hebben prachtige wijsheden voor ons achtergelaten. Maar laten we vooral niet de illusie hebben dat het literaire inzicht van Proust dat gaten en inconsistenties in ons geheugen van groot belang zijn voor de menselijke ervaring, de internetgemeenschap ervan zal weerhouden om ook op dit punt perfectie na te streven. Kort en goed: het betoog van Morozov op dit punt is verkeerd geadresseerd, ongericht.


Slotvraag

Rest tot slot de vraag: heeft Morozov zijn doel bereikt? Hij heeft zelf twee doelen geformuleerd. Aan het begin van zijn boek schrijft hij dat hij de technologiedebatten wil bevrijden van ongezonde en foutieve opvattingen over het internet. En aan het einde stelt hij dat hij de ambitie had om de grenzen te definiëren van de intellectuele strijd over digitale technologieën. De eerste ambitie is normatiever van aard dan de tweede. De receptiviteit daarvoor is dan ook afhankelijk van het mens- en wereldbeeld van de lezer. In dat licht ben ik geneigd om te stellen dat Morozov in zijn tweede ambitie beter is geslaagd.

En voor het overige is dit een fascinerend en uiterst waardevol boek!


Paul Strijp, 2 augustus 2014

Geen opmerkingen:

Een reactie posten